Seksueel misbruik in boeddhisme II: de casus Mettavihari

De verwachtingen die leven van de boeddhistische leraar zijn paradoxaal. Het probleem van seksueel misbruik is ingewikkelder dan het in de eerste instantie lijkt.
Zes Nederlandse vipassana-leraren kwamen onlangs in de openbaarheid met het verwijt dat hun in 2007 overleden Thaise meditatieleraar Mettavihari zich schuldig zou hebben gemaakt aan grensoverschrijdend seksueel gedrag met mannelijke leerlingen. Maar is het probleem van seksueel misbruik in boeddhistische gemeenschappen in Nederland vooral een probleem van ‘foute leraren’ en de kwetsbaarheid van slachtoffers, of ligt het probleem dieper, nauwer verwikkeld met boeddhistische uitgangspunten en praktijken?
Leraarschap
In boeddhistische contexten hebben we in gevallen van seksueel misbruik uiteraard met de gebruikelijke complicaties en problematiek daaromtrent te maken. Misbruik staat hier, evenals elders (bijvoorbeeld in de Katholieke Kerk), meestal tegen een achtergrond van structurele machtsongelijkheid en bijzondere kwetsbaarheid van personen of groepen.
Toch zijn er specifieke kenmerken aan te wijzen binnen boeddhisme, zoals bijzondere conventies rond leraarschap, die intercultureel soms moeilijk overdraagbaar zijn, bijvoorbeeld naar Nederland. Die conventies stammen vaak uit andere tijden en andere, sterker hiërarchisch opgebouwde samenlevingen. De problemen rond overdracht en projectie die verbonden zijn met leraarschap zijn op zich al moeilijk te overzien, maar worden in boeddhisme verder nog gecompliceerd door culturele dissonanten en misvattingen, over de rol van boeddhistische ‘Meesters’, meditatie en verlossing.
Paradox
Maar er is nog meer over te zeggen. Er toont zich een paradox in de geleefde realiteit van boeddhistische ideologieën van verlossing: enerzijds het verlangen naar ultieme ‘bevrijding’ van het conventioneel genormeerde wereldse bestaan en anderzijds de wens on binnen die conventies ‘normaal’ te blijven. Het geloof dat dit te zonder meer te verenigen is zou wel eens een typisch modernistische blinde vlek kunnen blijken, mogelijk zelfs een burgerlijk getinte illusie.
Mogen we wel verwachten dat een boeddhistische leraar, zoals Mettavihari, de persoon die we opzoeken om ons te helpen bevrijden van de conventionele werkelijkheidsbeleving waarin we ons verstrikt en verstikt voelen, tegelijkertijd geheel aan onze burgerlijke fatsoensnormen zal voldoen? Dit zou wel eens naïef kunnen zijn en misschien zelfs hypocriet. We eisen immers van onze leraar dat hij zelf, ondanks de door hem verworven vrijheid, die door ons zo bewonderd wordt, zich strikt binnen de wereldse conventies zal willen blijven bewegen waar wij nu juist zo graag van verlost zouden willen worden. Sterker nog: we verwachten dat hij ons daarin is voorgegaan en ons daarvan zal helpen bevrijden. Er ligt hier een groot grijs gebied, met uiterst dunne en vage lijntjes, tussen de eigen verworven vrijheid en de integriteit en vrijheid van anderen.
Gekke Yogi
Dit onvermijdelijke boeddhistische dilemma wordt in Tibetaanse Vajrayāna tradities (ook wel Tantra genaamd) explicieter aangesproken dan in Theravāda, waar Mettavihari toe behoort. Theravāda is vooral dominant in Zuidoost Azië, Vajrayāna onder andere in Tibet. In Vajrayāna is het doorbreken van conventies een middel dat systematisch opgenomen is in ideologische kaders en in het bijbehorende ritualistische curriculum.
Zo kent men in Tibet het culturele type van de Gekke (Wijsheids-)Yogi en Leraar (Tib. bla ma smyon pa). Vanuit het standpunt van radicale non-dualiteit, dat zich al met Mahāyāna ideologie breder ontwikkeld heeft, kan ‘goed’ evenzeer een probleem worden als ‘kwaad’. ‘Ontwaken’ of boeddhaschap is hier per definitie voorbij aan goed en kwaad.
Theravāda gaat doctrinair voornamelijk terug op oudere boeddhistische verlossingsidealen en -praktijken. Het fenomeen van grensoverschrijdend gedrag van boeddhistische monniken is hier echter evengoed bekend, al ontbreekt de specifiek tantrische ideologische legitimatie (maar historisch zijn Tantrisme en ook Mahāyāna in Theravāda landen zeker geen onbekende).
Er zijn in boeddhisme altijd wel problemen geweest rond de respectabiliteit van de saṃgha, de ‘professionele’ boeddhistische gemeenschap. Maar, als puntje bij paaltje komt, is en blijft de gemeenschap van monniken afhankelijk van lekendonaties en van de onder leken geldende conventies. Problemen rond grensoverschrijdend gedrag van monniken, die storend tegen de geldende fatsoensnormen aan schuren, sterven vanzelf uit, simpelweg omdat de leken zullen weigeren deze monniken financieel nog verder te ondersteunen.
Goed gedrag
Het is de bekende categorie sīla (moraliteit of deugdzaamheid) die in dit verband meestal in stelling gebracht wordt. Moraliteit is opgenomen in een canoniek trio dat de boeddhistische praktijk omlijnt: moraliteit, concentratie en onderscheidend inzicht of wijsheid (sīla, samādhi en paññā). Moraliteit garandeert deels het voortbestaan van een professionele boeddhistische gemeenschap en de boeddhistische leer. Maar buiten pragmatische, sociaalmaatschappelijke overwegingen hoeft moraliteit uiteraard niet noodzakelijk goed geborgd te zijn in de beoefening van concentratie en onderscheidend inzicht alleen. Dit is overigens anders dan de Thaise Mettavihari en sommige andere Birmese leraren van vipassanā (inzichtsmeditatie) blijkbaar dachten (en zoals ook elders door boeddhisten wel beargumenteerd wordt).
Een virtuoos in de een of andere vorm van meditatie is niet noodzakelijk ook meteen een icoon van deugdzaamheid—en de omvang van het misbruik onder boeddhistische leraren lijkt dit te onderstrepen. Mettavihari geloofde volgens sommige van zijn leerlingen dat ‘waarachtige’ moraliteit zich pas samen met de vipassanā inzichten ontwikkelt. Met de wijsheid van de terugblik is dat dus blijkbaar of erg tegengevallen of waren zijn verworvenheden rond inzichtsmeditatie achteraf bezien toch wat minder ontwikkeld dan misschien gehoopt.
Bevrijding
‘Seculiere modernisten’ willen religie of spiritualiteit graag zien als iets dat complementair is, waardoor we betere, productievere, gelukkigere en fatsoenlijkere mensen worden: liefst zelfs iets dat ons tot super-Dr. Huxtables maakt (zie vorige blog), tot ware moraalridders.
Veel niet-moderne vormen van boeddhisme beantwoorden simpelweg niet aan dit modernistische ideaal van fatsoen en perfectie. Radicale boeddhistische verzakingspraktijken (ofwel: onthechting van wereldse belangen) bevinden zich in een schaduwrijk, sacraal grensgebied tussen waanzin en conventioneel gezond verstand. De meeste vormen van wat wij meditatie noemen behoren tot zulke praktijken.
Deze verzakerstradities wierven hun volgelingen ruimhartig uit zowel de elite als uit de marge van de samenleving, zeker niet alleen of voornamelijk onder respectabele ‘burgers’. Bovendien, in het streven naar radicale bevrijding is grensoverschrijding per definitie nodig om als ‘bevrijding’ effectief te kunnen zijn. In tegenstelling tot de heersende opvattingen in modernistische vormen van boeddhisme, binnen en buiten Azië, werd meditatie in niet-moderne contexten vaak als gevaarlijk en sacraal gezien. Meditatie werd in het algemeen niet geschikt geacht voor leken. Men vond het zelfs een beetje riskant voor ‘professionals’ (lees: monniken). Het was iets dat eerder in de wildernis dan in het dorp thuis hoorde.
Aangepaste modernistische versies van boeddhisme zijn ideologisch anders geaard. Denk bijvoorbeeld aan New Age-geïnspireerde, palliatieve en anderszins complementaire varianten van Boeddhisme. Dit zijn vormen die we graag naast ons maatschappelijke leven aan zouden willen nemen, aanvullend op onze wereldlijke verantwoordelijkheden, ambities en burgerplichten. Zulke ideologisch ‘gemengde’ ambities zijn wellicht contradicties in zichzelf. Toch zijn er vooral binnen boeddhistische leken- en moderniseringsbewegingen veel bemiddelde posities te vinden waarin boeddhisme met modernistische uitgangspunten verenigd wordt. Dat blijkt een formidabele uitdaging, een vlak van spanningen dat onze aandacht nodig heeft.
Beschuldigende vinger
Streven naar radicale bevrijding en tegelijkertijd vasthouden aan conventioneel burgerlijk fatsoen is een project dat zich vroeg of laat zelf wel moet saboteren. Al hoeft het tegendeel, namelijk het ontwikkelen van grensoverschrijdend gedrag, uiteraard geen noodzakelijk gevolg hiervan te zijn. Toch blijkt het risico groot, vooral op de raakvlakken tussen wereldbeelden.
Beschuldigende vingers vanuit boeddhistische kringen, die net iets te gemakkelijk ‘foute leraren’ als zondebokken aan willen wijzen, wijzen eerst en vooral toch ook op de eigen goedgelovigheid of geven soms zelfs blijk van hypocrisie. Er lijkt een dieper gaande zelfreflectie nodig.